Centrale Raad van Beroep wijzigt rechtspraak over tijdigheid uitnodiging UWV

14 juni 2021 Geschreven door: Stéphanie Heijtlager

Als uitkeringsgerechtigde heb je een aantal verplichtingen, ongeacht welke uitkering je ontvangt (Werkloosheidsuitkering, bijstandsuitkering, WIA-uitkering, Ziektewetuitkering etc.). Vaak is een van deze verplichtingen dat je als uitkeringsgerechtigde op afspraken met de uitvoeringsinstantie (meestal gemeente of UWV) moet verschijnen. Maar wat als je de uitnodiging van het UWV of de gemeente voor een afspraak niet op tijd ontvangt?

In het geval van een bijstandsgerechtigde (Participatiewet) oordeelde de Centrale Raad van Beroep recent dat als de gemeente een brief verstuurd op 29 mei, waarin stond dat de bijstandsgerechtigde de volgende dag op 30 mei op een afspraak moet verschijnen en bankafschriften mee moet nemen – en de bijstandsgerechtigde vervolgens niet verschijnt, dit niet aan de bijstandsgerechtigde kan worden tegengeworpen (en ook geen maatregel mag worden opgelegd). Dit in tegenstelling tot eerdere rechtspraak van de Raad. Eerst gold namelijk het uitgangspunt dat “post die in de brievenbus van het woonadres van de betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging om de volgende dag te verschijnen de betrokkene tijdig bereikt.”

De motivering van de Raad om terug te komen op deze vaste rechtspraak is als volgt:

“(…)

Hantering van dit uitgangspunt leidt er namelijk toe dat de betrokkene die één of twee nachten van huis is de kans loopt dat hem wordt verweten dat hij een uitnodiging om te verschijnen mist, terwijl niet goed valt in te zien waarom een bijstandsgerechtigde niet zo kort van huis zou mogen zijn. Bovendien worden steeds minder berichten per post verstuurd, zoals onder meer blijkt uit diverse rapporten van de Nationale ombudsman, bijvoorbeeld “Het verdwijnen van de blauwe envelop” van 5 april 2016, “Digitaliseren = informeren” van 17 januari 2017 en “Hoezo mijnoverheid?” van 6 september 2017. De betrokkene hoeft dan ook minder bedacht te zijn op de ontvangst van post.

Het is in dat geval de betrokkene in beginsel niet te verwijten dat hij niet is verschenen, als tussen het moment waarop die uitnodiging in de brievenbus van het woonadres van de betrokkene is gedaan en het moment waarop hij moest verschijnen minder dan 72 uur zat. Als er wel minimaal een termijn van 72 uur tussen die momenten zit heeft de betrokkene in beginsel voldoende gelegenheid om aan de uitnodiging gevolg te geven of om uitstel te verzoeken. Indien de betrokkene dat toch niet doet, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat die termijn te kort is geweest.

(…)”

Conclusie: afspraak is afspraak, maar dan moet de uitkeringsgerechtigde wel tijdig (72 uur van tevoren) kennis hebben kunnen nemen van een geplande afspraak. 

Gerelateerde artikelen